125
VAN PRINS WILLEM III.
Een „Journal du siège de Grave” is meer dan eens herdrukt.
de Prins, van slechts enkele getrouwen vergezeld,
zich naar Grave, dat reeds sedert eenigen tijd door
Rabenhaupt werd belegerd. Grave en Maastricht waren
de laatste plaatsen der Republiek, die zich toen nog
in de macht der Franschen bevonden. Beide vestingen
waren duchtig versterkt en in Grave was een groot deel
van het materieel geborgen, dat bij den terugtocht der
Franschen uit Utrecht en Gelderland was wedergebracht.
Hardnekkig was dan ook de verdediging der plaats door
Chamilly, en in de geschiedenis der krijgswetenschap is
die vermaard gebleven 1), maar toch werd de vesting over
gegeven. Niet minder dan te Seneffe toonde hier de
Prins zijn moed en een verachting van alle doodsgevaar,
die aan roekeloosheid grensde. Persoonlijk was hij soms
behulpzaam bij het aanbrengen van „fascines’', voort
durend was hij in de loopgraven of te paard daar waar
het hevigst gevuurd werd. Zonder twijfel is dan ook
aan zijn heldhaftig optreden te danken dat Chamilly
capituleerde, al wilde deze ook doen voorkomen, dat dit
alleen geschiedde uit gehoorzaamheid aan een bevelman
zijn koning.
Nadat Grave overgegaan was, bleef nog over Maas
tricht te heroveren, dan zou het geheele grondgebied
van den Staat weder vrij zijn. Doch in 1675 kon
daarvan niets komen, de geheele veldtocht van dat jaar
verliep in marschen en contramarschen, ten einde de
groote steden in de Zuidelijke Nederlanden te dekken
en den vijand te beletten iets van belang te verrichten,
een wijze van krijgvoeren, waartoe Willem III in later
tijd, door de omstandigheden, nog dikwijls zou worden