139
VAN PEINS WILLEM III.
hebben. Trouwens dat uitzicht was nog zeer onbestemd
de mogelijkheid dat den hertog van York uit zijn tweede
huwelijk nog mannelijk oir zou geboren worden, was
gansch niet uitgeslotenen buitendien zouden de om
standigheden zich nog wel zoo kunnen wijzigen dat
de Prins eerder recht op dien troon zou kunnen doen
gelden dan de Prinses, indien n.l. haar vader vóór den
regeerenden Koning kwam te overlijden. Doch dat lag
alles nog in een zoo onzeker verschiet dat het geen
nut had daarvan te spreken, en daarenboven was het
den Prins niet aangenaam: bij de redenen van hooge
politiek die hem tot het aangaan van zijn huwelijk
bewogen hadden, schijnt het vermoedelijk erfrecht der
Prinses niet overwegend te hebben gegolden. Eerder
het tegendeel; het denkbeeld als Prins-gemaal nevens
eene regeerende Koningin te moeten staan was hem
onverdraaglijk, niet minder de gedachte dat hij door de
gunst zijner gemalin geroepen zou kunnen worden haar
troon te deelen.
Van daar dat het onderwerp niet besproken werd,
ook niet tusschen de echtgenootende Prins vermeed
het opzettelijk en dat de Prinses er van zweeg deed
hem veronderstellen dat zij haar geheim voor zich
bewaarde dat de geheele questie voor haar niet bestond
kwam niet bij hem op. Toch was dat zoo. Toen eindelijk niet
langer gezwegen kon worden en, na lang dralen, aan een
vertrouwd tusschenpersoon opgedragen werd de Prinses
te polsen over hetgeen zij van de toekomst verwachtte,
bleek onmiddelijk hoe vreemd haar altijd de gedachte
geweest was een plaats te willen innemen boven haren
echtgenoothaar geheele gemoed kwam daartegen in
verzet, haar gevoel van plicht was er door gekwetst.
Daarmede was op eens alle onklaarheid weggevaagd,