150 PKINS WILLEM IV. G. J. Dozy. hebben gesproken. Willem IV haastte zich deze voor stelling in een openbare verklaring te wederleggen. Hij betuigde, „dat hij. nimmer gewoon de benaming van onderdanen te gebruiken van zyne medeburgers en landgenooten, de aanspraak hieldt te zyn kwaadaartiglyk verzonnen om ’s volks genegenheid van hem te ver vreemden, terwijl hy zig nergens meer op toeleide dan op het behouden, aankweeken en meer en meer ver dienen van de genegenheid en het vertrouwen, waarmede hy door de vrye Nederlanders vereerd werdt”. En hij voegde er bij, „dat hy ’t zig tot eene eer rekende ge boren en opgevoed te zyn en nog met genoegen te woonen onder een vry volk, en dat hy geen onwaar deerbaarder voorregt, nog dat de eerzugt eens stervelings meer kon streelen, kende, dan zig te mogen houden voor een voorwerp van de liefde van zulk een volk: ’t welk in geenen anderen dan in eenen vryen Staat, gelyk de onze was, vallen konwaarom hy ook bereid was, voor de behoudenis van deszelfs Vryheid en Gods dienst al het zyne op te zetten”. Schooner herinnering heeft zeker zelden een vorst nagelaten

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 287