255 PEINS FHEDEHIK DEK NEDEHLANDEN. van luitenant-generaal op 18 Juni 1825, den tienden gedenkdag van Waterloo, één jdar voor zijne benoeming in Nederland tot generaal der artillerie, toen Koning Willem I hem tevens als commissaris-generaal de leiding van het oorlogsbestuur opdroeg. Prins Frederik leverde als Nederlandsch Vorst met de vervulling der betrekking van minister het eerste en tot heden het eenigste voorbeeld van dien aard. Eerbied en groote liefde voor zijn vader een liefde, die nooit bij den Prins is verkoeld maakten voor hem de waarneming van dien onder Koning Willem I bijzonder zware taak mogelijk en uitvoerbaar. Na velerlei lotwisselingen en pas op gevorderden leeftijd tot den troon gekomen, steunde ’s Prinsen vader, onvermoeid in het werken, vooral op eigen overleg, maar volgde dikwerf een bekrompen gedragslijn tegen over Zuid-Nederland en bleef als vijand der om wenteling, trots de grondwet van 1815, geneigd tot persoonlijk albestuur. Zonder verantwoordelijke ministers, zonder onafhankelijkheid van de rechtelijke macht, met een onvoldoend beheer van ’s Lands gelden, ge slingerd door de onvereenigbare eischen en belangen van Noord en Zuid, dientengevolge soms zonder medewerking van de Staten-Generaal, verschilden boven dien de Koning en zijn opvolger tot den troon belangrijk in opvatting en begrippenhetgeen zich ook in het staatkundig- en in het familie-leven deed gevoelen. De Prins van Oranje later Koning Willem II was hoog ingenomen met de Britsche staatsinstellingen en van harte de leer toegedaan, dat gelijk de kroon hare rechten heeft, het volk zich door een krachtige vertegenwoordiging waarborgen mag verschaffen tegen willekeur van de regeering. Daarentegen bezat de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 393