260 PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN. afgevaardigden namen voortdurend grootere afmetingen. Bij het toenemende gewicht der tijdsomstandigheden benoemde de Koning in Mei 1829 zijn oudsten zoon tot voorzitter van den minister-raad en vice-president van den raad van state, terwijl aan hem als kolonel- generaal het opperbevel over de schutterijen in Noord en Zuid-Nederland werd opgedragen. Door een Konink lijke boodschap op 11 December 1829, gevoegd bij een ontwerp van wet tot beteugeling van de drukpers, gaf Willem I aan de Tweede Kamer zijn meening tegenover de dusgenoemde grieven van de bewegingspartij ondubbelzinnig en krachtig te kennen. Maar de maat regelen, daarna door de regeering genomen, waren niet vrij te pleiten van zwakheid en weifeling. Een wijziging van het bestuur in den aanvang van 1830, waarbij twee Belgen, de minister van binnenlandsche zaken van Gobbelschroy en mr. Pélichy als minister van roomsch- katholieken eeredienst, zitting namen in het kabinet, deed de moed der oppositie herleven. Prins Frederik was op den 25sten December te voren als Admiraal van de vloot en Kolonel-Greneraal der verschillende wapens aan het hoofd gesteld van de krijgsmachten. Tot directie van beide departementen werd de Prins bijgestaan door den luitenant-generaal D. J. de Eerens en door den vice- admiraal J. C. Wolterbeek. Onder voorlichting van laatst genoemden vlag-officier en door ijverig onderzoek maakte de Prins zich binnen betrekkelijk korten tijd een uitvoerige kennis eigen van alle aangelegenheden der marine, welk dienstvak hij tot 1840 heeft beheerd. Toen op 25 Augustus 1830 te Brussel de teerling van den opstand was geworpen, verlangde de Koning, na langen tijd alle waarschuwingen en doortastende maatregelen te hebben veronachtzaamd, dat zijne beide

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 398