331
DE GROOTHERTOGIN VAN SAKSEN.
varend land, door dijken tegen watergeweld beschermd,
bloeiend door koophandel en zeevaart, het beeld van
macht en grootheid (Faust, Zweites Tagewerk, Akt V,
Szene I)
Voor de Groothertogin, eene Nederlandsche Prinses,
was het weggelegd om de Göthe-schatten aan de wereld
ten volle te openbaren, en om de bewaarster te worden
van wat door die twee groote dichters werd geschreven.
Johann Wolfgang von Göthe, geboren in 1749, had
zeven en vijftig jaren, sedert 1775 toch, in Weimar
geleefd en gewerkt. Toen hij in 1832 stierf, bleef zijne
nalatenschap, dus al zijne handschriften, aanteekeningen,
brieven en verzamelingen, bewaard in het huis waarin
hij gewoond had, nu voortaan immer het „Göthe-huis”
genoemd, maar bleef tevens ook daar verborgen.
Men mocht zich voorstellen welke schatten daar lagen,
doch mocht ze niet aanschouwen.
Geen wonder dat het huis iets geheimzinnigs voor
de buitenwereld kreeg en dat men, daar voorbijkomende,
met zeker beklemd gevoel naar den doodschen gevel
opkeek. Ja, geen wonder, dat de geleerde heeren in
Berlijn en elders, waar men tot nog toe te vergeefs
getracht had Göthe’s grooten geest volkomen te door
gronden, in verwijtenden zin spraken over die opzettelijke
afsluiting van schatten, die men wenschte in de eerste
plaats aan de Duitsche beschaving te doen ten goede komen.
Bovendien kon brandgevaar in de oude onaanzienlijke
huizen der naaste omgeving, alles vernietigen.
Doch de beide laatste Göthe’s. kleinzonen van den
grooten dichter, hoewel zij in afzondering leefden en
met ziekelijke piëteit de wetenschappelijke nalatenschap
van hun grootvader verborgen hielden, zouden blijken
de edelste bedoelingen te hebben gehad.