Cotta
338
DE GROOTHERTOGIN VAN SAKSEN.
Auftrage der
redenen zijne post te Weimar moest verlaten, vervangen
door Professor Bernard Suphan, de groote kenner van
Herder’s werken.
De beste krachten van Duitschland werden door de
Groothertogin naar Weimar ontboden, om te werken
aan de groote klassieke uitgave, elk hunner een bepaald
gedeelte daarvan bearbeidende.
Deze uitgave, aanvankelijk onder redactie van von
Loeper, Scherer en Erich Schmidt, verschijnende bij
Hermann Böhlau te Weimar, in twee formaten (eene
gewone en eene luxe-uitgave), wordt in Duitschland’s
letterkundige kringen de „Sophie-uitgave” genoemd,
en draagt als titel:
„Göthe’s Werke, herausgegeben im
„Grossherzogin Sophie von Sachsen.”
De uitgave is verdeeld in vier afdeelingen
Göthe’s werken, Göthe’s natuurwetenschappelijke ge
schriften, Göthe’s dagboeken en Göthe’s brieven.
Bij den dood der Groothertogin op 23 Maart 1897
waren hiervan bereids, resp. 48, 12, 9 en 22 deelen
verschenen.
De biographic van Göthe, een werk waaraan de
Groothertogin bizonder groote waarde hechtte, is nog
in bewerking.
Reeds spoedig zweefde aan de Groothertogin het
denkbeeld voor den geest, dat haar Göthe-archief de
verzamelplaats mocht worden van alles wat als letter
kundige nalatenschap uit dat klassieke tijdvak tot het
nageslacht zou kunnen komen.
Zij zelve deed reeds in datzelfde jaar, 1885, de eerste
schrede in die richting door verwerving der Göthe-
Schiller’sche briefwisseling, door de familie von Cotta
op voorkomende wijze afgestaan.