Bij deze overdracht waren evenwel groote moeielijkheden
gerezen en was tusschen de eigenaars een proces ontstaan.
De quaestie was deze. Hoewel de huizinge van
Brandwijck, zoo wij reeds vroeger gezien hebben, door
.Pieter van Persijn en zijn neef Jacob Weijtsen gemeen
schappelijk werd bezeten, had deze laatste zonder toe
stemming van zijn oom, het perceel op eigen houtje
laten verkoopen. Jacob Weijtsen was hiertoe volgens
het contract van 16 Aug. 1566 volkomen gerechtigd.
Want in deze overeenkomst tusschen Jacobs moeder
en Pieter van Persijn was uitdrukkelijk bepaald dat
,zoe wanneer de gedeelde huyze mitten ancleven van-
dyen bij occasie off avontuer versocht zijnde omme te
coepen tsamen zouden mogen gelden 11000 gulden off
dairenboven, dat in zulcken gevalle de possesseur van
des voorss. Mr. Pieter van Persynshuys wesende in
effect een derdendeel vant geheele buys, daerinne zoude
volgen moeten de beliefte van den vercooper en des
inpetrants moeder, enz.”
Dit toch was op ’t oogenblik het geval, maar Pieter
van Persijn, hoewel de genoemde bepaling erkennende,
voerde hiertegen aan dat de toestand voor ’t oogenblik
geheel wasj veranderd en niemand het recht bezat om
het huis zonder zijn toestemming te verkoopenwant
weliswaar kwam hem maar 1/3 van het bewuste
perceel toe, maar daarentegen was juist dat deel door
.de nyeuwe wercken ende timmeragien” door hem aan
gebracht aanmerkelijk verbeterd, terwijl „ten inzyen
van de deterioratie” van dat gedeelte van de woning
welke zijn neef' toekwam „overmits die demolitie ofte
destructie ende ruyne van de schone achterhuysinge,
galerije. plaetse, forme ende anders ten dage vant voirss.
accoort gestaen hebbende, an de noortzyde van den
400 HET TEGENWOORDIGE PALEIS IN HET KOORDEINDE, ENZ.