427
ORANJE TE SCHEVENINGEN.
Zie Aanteekening.
het paleis in het
over het harde grof-
m meas
menschendrom zou het kunnen betreden. „Tis net et
brandende braemboschwant deuze plaes is èlig (heilig)
land.-’ mompelt de bijbelvaste visscher. Jae, ze gaenen
ons verlaeten, onze Prinsiesmaar ik zeggen u, ze
kommen we-rom
De reeder Simon Berkenbosch Blok, captein van
Schevenings schutterij, ziet hem aan. „Jae, captèn, ikke
ben tachentig, jij over de zustigmèn uurglas löpt of
en nog un klène spanne tès tijds) en ik zei daer gunter
achter de kerk rusten; ór non, mun gêst wordt vaerdig
jij mèn jaeren eb, bennen de Prinsen we-rom
Het water wast. De kerkklok slaat negen.
.Daer komme ze!”
Drie hofkoetsen, ten acht ure van
Noordeind vertrokken, krassen
korlige zand Zij bevatten Hare Hoogheden de gemalinnen
van den Stadhouder en van den Erfprins met diens
driejarig zoontje, later Honing Willem II, en gevolg.
Bij het openen van het portier schiet Keet Holen naar
de Prinses toe, die het Prinsje op den schoot heeft, en
smeekt: „ög-èd (Hoogheid) laet ’k ons Prinsje gen-dag
(goedag dag) zoenen!”, wat haar genadiglijk wordt
toegestaan. Of de Honing zich in 1848 dien kus her
innerde bij de omhelzing van een groeten vrouw
Gezeten op de stevige knuisten van stoere visschers
worden allen aan boord gebracht van de schuit, gevoerd
door stuurman Chiel den Heijer Elf bommen steken
met hem van walzij zijn bevracht met goederen van
het Hof. Gedreven door den krachtigen oostewind,
verdwijnen zij klokke twaalf aan den horizon en komen
weldra behouden aan te Yarmouth.