437 ORANJE EN ISRAËL. lijden en martelen der Joden weder aan, dat in de overige landen der Christenheid onafgebroken had voortgeduurd. Naarmate de zon hunner vrijheid- een oogenblik te luisterrijker had geschenen, was de jammer die er opvolgde te verpletterender. In Spanje waren ze geëerd en gezien geweest en met de samenleving in tallooze opzichten als te zamen gegroeid. Door de Inquisitie werd hun dat alles op een punt des tijds weder ontnomen. 800.000 Joden moesten het land, waaraan zij zoozeer gehecht waren, met achterlating van alles wat hun dierbaar was, ontruimen. Spanje was hun een land van belofte geweest, en hoe innig zij daaraan gehecht waren, blijkt wel hieruit, dat nog twee eeuwen na hunne verbanning de Spaansche taal die hen aan zulk een gelukkig verleden herinnerde, bij hen in aanzien en eere bleef. Geen wónder dat toen de vervolging begon niet allen er toe konden besluiten zich in ballingschap te begeven, maar velen door de gunsten en voorrechten hun door de Vorsten voorgespiegeld, zich lieten verleiden tot ver zaking van hun geloof. Toch bracht dit den meesten hunner niets dan ellende en verdriet. Indien hun overgang niet ernstig gemeend was, indien ze nog Joodsche zeden bleven aankleven, dan was hun lot nog vreeselijker dan dat hunner ongedoopte broeders. Werden dezen slechts verbannen, zij werden als ketters verbrand. Het bestaan der uitgewekenen was heilig bij dat der Conversos ver geleken, en velen der laatsten zochten dan ook hun broeders in den vreemde te volgen. Maar ook dit laatste redmiddel werd hun spoedig benomen. .De inquisitie verklaarde het uitwijken alleen reeds voor een bewijs van ketterij en vervolgde de bekeerden overal waar heen zij zich begaven.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 572