448
ORANJE EN ISRAËL.
Men herinnere zich de geschiedenis der Haagsche bruggen
Haag, en mogen zich daar in den gunst der overheid
verheugen, maar het is vooral sedert 1676, dat zij
optreden als bemiddelaars tusschen Spanje en Nederland,
thans nauw vereend door een verband dat als ’t ware
bij de inwijding der groote Synagoge symbolisch
bevestigd was.
Als goed Calvinist en tegenstander der Loevesteijnsche
factie, liet Willem III den predikanten gaarne de vrije
hand in 't vervolgen der ketterijen maar toen de Synoden
zich al spoedig verplicht rekenden ook tegen de Joden
maatregelen tot bekeering te nemen, verklaarden de
Staten-Generaal (en men weet hoezeer die onder Willem’s
invloed stond) den 9den Aug. 1678, dat’t Hun E. Groot
Mog. zeer aangenaam zoude wezen, dat de Dienaren
des Goddelijken Woords door een stichtelijk en voor
beeldig leven, predikingen, schriften, verhandelingen en
andere Christelijke middelen bevorderen de bekeering
van de Joden en andere onchristenen tot de ware
godsdienstzoo nogtans, dat geene van die middelen
komen aan te loopen tegen de vrijheid van geweten,
die H. E Groot Mog. aan al de ingezetenen van den
lande altoos verstaan hebben te laten en nog verstaan
te laten, maar dat dezelve niet zouden kunnen goed
vinden daartoe nieuwe of andere middelen bij de hand
te nemen.
Hoe scherp dus ook de orthodoxe leer in eigen
kring gehandhaafd werd, den Joden werd de hand
boven het hoofd gehouden.
Over het geheel was de stemming der Nederlandsche
Gereformeerden jegens de Joden zeer verdraagzaam. Zij
werden altijd in zekeren zin als het uitverkoren volk