449 ORANJE EN ISRAEL. aangemerkt. Met Paulus (Rom. XI: 28) beschouwde men hen gaarne ,als beminden om der Vaderen wil.” Maar Willem III had bovendien als Stadhouder en Koning nog bijzondere redenen van welwillendheid. Zoowel in staatszaken als in geldelijke aangelegenheden toonden de Portugeesche Joden zich buitengewoon geschikt en hulpvaardig. Wij zagen reeds hoe in bedekte en geheimzinnige woorden bij de inwijding der Synagoge op een ver houding tusschen de Joden en Oranje gewezen werd hoe Willem III met Nunes da Costa verkeerde. En toen later de Stadhouder naar Engeland vertrok en alles op het spel zette om zijn levensdoel te kunnen bereiken, leende Antonio Baron Lopez Suasso hem 2 millioen gulden zonder béwijs, zeggende: „Zijt gij gelukkig, zoo ben ik overtuigd dat mij deze som zal teruggeven worden. Zijt gij ongelukkig, welnu dan zal zij voor mij verloren zijn.” Als Willem III dan ook koning geworden is, wordt een der voornaamste gezantschappen der Engelsche en Nederlandsche regeering, bij Karel II namelijk, opge dragen aan Jacob de Abraham de Belmonte, en het is bekend dat deze in die betrekking aan beide vorsten de grootste diensten bewezen heeft. Na Willem III duurde de goede verstandhouding onafgebroken voort. Zoo hielp Isaac de Pinto in 1748 den Staat en in 1750 den Stadhouder Willem IV met een voorschot van een aanzienlijk bedrag, tegen onge kend matige rente. Van zijn kant stond Willem V in 1789 aan de Joodsche armen te Amsterdam eene som van ƒ17000 af, die hem toekwam uit Oost-Indische baten, uit dank baarheid voor de zoo vaak aan zijn huis door Israël 29

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 584