452 ORANJE EN ISRAËL. zich zelf, evenzeer als de geest van uitsluiting en gods diensthaat de rijken verwoest. Het edict van 1492 was de doodsteek voor Spanjes bloeide opheffing van het edict van Nantes, een nationale ramp voor Frankrijk beide maatregelen kwamen Holland die de verstootenen opnam, ten goede. Willem IV verklaarde openlijk in zijne Propositie ter Generaliteitdat onder de voorname oorzaken van den bloei des koophandels verdiende ge rekend te worden de standvastige staatkunde van de Republiek om deze landen te maken tot een veilige en altoos verzekerde vrijplaats voor alle vervolgde en ver drukte vreemdelingen. Geen Alliantiën, geen verdrag, geen ontzag voor eenig Vorst, geen verzoek van eenige Mogendheid in de wereld is ooit bekwaam geweest, om den Staat van deze beveiliging en bescherming dergenen die hunne toevlucht in dit Land genomen hebben, te doen afwijken.” Die goed doet, goed ontmoet; dat hebben ook wij Nederlanders ondervonden. Nog is de booze geest niet van de menschheid geweken, die de zonen Israëls geen plaats gunt onder de volken nog leeft hij in het Anti-Semitisme onzer dagen voort. Waar deze echter ook onheil sticht, bij ons behoeven wij hem niet te duchten, noch te dulden. Een enkele blik op de geschiedenis van ons land en op de verhouding van de twee grootste Staatslieden uit het huis van Oranje tot Israël, is voldoende om dien verderfelijken geest steeds weer opdoemende uit de duistere poelen van het bijgeloof, onmiddelijk te bezweren. Mogen Oranje en Nederland beiden, hun glorierijk verleden ook in dit opzicht steeds indachtig zijn W. Meijer. Mr. H. J. Koenen, de Joden in Nederland pag. 156.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1899 | | pagina 587