7
ons liggen, op eene
zaamheden die voor de zomercampagne voor ons liggen, op eene
latere Bestuursvergadering de heer Hageraats tot onder-Voor-
zitter werd benoemd.
In aansluiting aan de hulde, reeds door den Voorzitter in de
eerste vergadering van dit jaar aan de heeren De van der
Schueren en Zwart gebracht, wensch ik bij deze gelegenheid
mij van den aangenamen plicht te kwijten mijn dank te betuigen
aan mijn geachten voorganger voor zijn nauwkeurige admini
stratie, waardoor de overneming van zijne taak mij niet weinig
werd vergemakkelijkt.
De eerste bijeenkomst na de zomervacantie werd bijgewoond
door den Eere-voorzitter Jhr. Mr. B. Th. de Beaufort, die na
een korte installatierede van den Voorzitter de leiding der
vergadering op zich nam.
In die bijeenkomst sprak de heer Hageraats over „een
opschrift in de R. C. kerk in de Assendelftstraat”, hetwelk door
den tijd onleesbaar geworden zijnde, door den tegenwoordigen
pastoor in eere was hersteld, terwijl de heer C. Gijsberti Hoden-
pijl het een en ander mededeelde over het praalgraf te Delft
en de heer Servaas van Rooijen over de feestelijkheden te
’s-Gravenhage bij gelegenheid van de verheffing van Willem
Karei Hendrik Friso tot stadhouder, het woord voerde.
In de daaropvolgende laatste vergadering van het vorige
jaar hield de heer Henriquez Pimentel eene voordracht over
het derde deel van het in 1897 verschenen statistieke werk
van Mr. Ph. Falkenburg, getiteld: „Armenzorg in Nederland”,
hetwelk uitsluitend over den Haag handelt. Als tweede spreker
trad de heer De Jongh op, die interessante bijzonderheden
mededeelde over de straatverlichting van den Haag in den
ouden tijd, terwijl in aansluiting hiermede de tegenwoordige
Secretaris een bijdrage leverde voor de geschiedenis van het
Brandwezen alhier.
Deze laatste spreker had dit onderwerp tot een voordracht
gekozen naar aanleiding van een bezoek, dat de leden van
„Die Haghe” met hunne Dames op 10 November aan de Brand
weerkazerne in de Prinsestraat hadden gebracht.
Dit interessante bezoek, 'waartoe de Commandant de leden
welwillend in de gelegenheid had gesteld, ligt nog te versch
in het geheugen, dan dat ik hier over behoef uit te wijden,
slechts wil ik met verwijzing naar een feuilleton van mijne
hand in het Dagblad van 11 November 1.1., waarin over dit bezoek
het een en ander is opgeteekend, mededeelen, dat vele leden