HAAGSCHE BRUGGEN. Eene Joodsche Kwestie.
Voordracht,
gehouden in eene vergadering der vereeniging „DieHaghe”
op den I3lten Januari 1898
door T. Tal.
Mijne Heeren
Het is een aantal jaren geleden, lang, voor ik er aan
dacht, eenmaal de eer en het genoegen te verwerven
Hagenaar te zijn, toen door wijlen den heer Campbell,
destijds Bibliothecaris der Koninklijke bibliotheek, mijne
aandacht werd gevestigd op de manuscripten-verzameling
van wijlen den DeventerHoogleeraar-BurgemeesterGijsbert
Kuiper of - gelatiniseerd - Gisbertus Cuperus, waarbij
ook allerlei correspondentiën te vinden waren over Joodsche
wetten en zeden, over Israëls geschiedenis en litteratuur.
Een der deelen, mij toen voorgelegd, bevatte eene belang
wekkende briefwisseling met den beroemden Altdorfer
hoógleeraar Wagenseil over de Joodsche kwestie der.
Haagsche bruggen.
Dit trof mij, omdat ik diezelfde kwestie der Haagsche
bruggen op een gansch ander gebied der wereldletterkunde
had ontmoet, namelijk in de Hebreeuwsche Responsa
verzamelingen van antwoorden der Joodsche Rabbijnen