HAAGSCHE BRUGGEN. EENE JOODSCHE KWESTIE. IO I aanhaalt, waaruit blijkt, dat alleen in versterkte, d. i. om muurde steden Synagogen waren, doch daartegenover beweert Jacobus Rheufeld, dat ook in opene steden Synagogen zich bevonden. Doch gij, geleerde man, kunt dit alles oplossen, en ik hoop, dat gij mij daarmede zult verplichten. „Vaarwel, uit Den Haag 23 Oct. 1693”. Uit dit schrijven blijkt, dat in Den Haag druk over dit punt gehandeld werd, doch wonderlijk mag het voorkomen, dat men maar altijd meende, dat de Joden geene Synagoge in Den Haag mochten oprichten, omdat Den Haag geene ommuurde stad was. En dat begrip was zeer algemeen doorgedrongen. Johan Jacob Schudt, Rector van het Gymnasium te Frankfort a/Main, die twintig jaar later in 1714 zijn bekend boek: „Jüdische Merckwürdigkeiten’ uitgaf, bespreekt daarin de zaak van de Haagsche bruggen in den breede. Uit een werk van Wagenseil over Neuren berg, en waarin W. naar aanleiding van zijne beschrijving van den beroemden Neurenbergschen brug ook over de Haagsche bruggen spreekt en de kwestie, in verband met de Israëlietische wetten, daardoor ontstaan, uit dit werk dan haalt Schudt aan, al wat Wagenseil daarover schreef, een stuk van Cuperus’ brief ook, maar vooral Wagenseils geheel antwoord en uitvoerige dissertatie. En na dit alles kan Schudt zich nog niet geheel losmaken van het idee, dat het een met de Synagoge-oprichting verbonden verbod betreft. Ook Mr. H. J. Koenen spreekt in zijne in 1843 uitgegeven „Geschiedenis der Joden in Nederland” bij zijne mededeeling omtrent die aanvrage der Haagsche Joden betreffende de Haagsche bruggen van den wensch om „dat gedeelte van de stad, waar zij „hunne Synagogen wilden bouwen, met het overige alleen „door ophaalbruggen te verbinden, zoodat de Synagogale „grond met den omtrek een soort van eiland zou hebben

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 111