Uitgegeven in 1876 als gedenkschrift ter gelegenheid van het honderd en vijftig jarig bestaan der synagoge aan de Princesse-gracht. 102 HAAGSCHE BRUGGEN. EENE JOODSCHE KWESTIE. „uitgemaakt”. Dezelfde schrijver geeft op blz. 206 van zijn boek eene geleerde aanteekening en verwijst daarin naar de uitleggers op Lucas VI, 12 en Handelingen XVI, 13 en naar de aanteekeningen van Ruperti op Juvenalis Sat. Ill, v. 296. Naar diezelfde plaatsen verwijst ook onze geachte heer Pimentel ten aanzien van het godsdienstig bezwaar, dat de Haagsche Israëlieten leidde tot hun ver zoek. Ja, in zijne uiteenzetting zegt de heer P. op blz. 10 van zijn werk over de Portugeesche Israëlieten in ’s Graven- hage „De overheid schijnt echter van de hand gewezen „te hebben het verzoek om het gedeelte van de stad, „waar de Synagoge zou worden gebouwd, met het overige „alléén door ophaalbruggen te verbinden, zoadat de Sy nagogale grond met den omtrek als het ware een eiland „zou hebben uitgemaakt”. Maar dat was totaal onnoodig. Het was niet om den synagogalen grond te doen. Als men dan nu de plaatsen, die volgens die heeren over de zaak licht moeten spreiden naslaat, blijkt, dat in Lukas t. a. p. sprake is van het nitgaan buiten de stad naar het gebergte om te bidden en van daar vervolgens tot het volk den volgenden ochtend te spreken. Hierbij geven de verklaarders alleen uiteenzetting omtrent den berg, van waaruit de bekende rede de bergrede geheeten is gesproken, nadat daar op dien berg buiten de stad gebeden was geworden, evenals dit in Matth. V, 1 voor komt. Wie dit met onze zaak in verband brengt, begrijpt er niets van. In de handelingen der Apostelen, XVI, 13 staat te lezen „En op de Sabbathdagen gingen wij buiten de stad, aan de rivier, waar men gewoonlijk de gebeden vervulde”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 112