En daarbij wordt aangeteekend, dat, met het oog op de wassching der handen voor het gebed, daar bij het water gewoonlijk de synagogen waren, althans bij die steden, waar men in de stad geen synagoge kon of wilde hebben. Deze opmerkingen bewijzen echter alleen, hoezeer ge bonden zich Koenen acht, en in navolging van hem ook de heer Pimentel, om die aanvrage omtrent de Haagsche bruggen in verband te brengen met de vermeende nood zakelijkheid eene synagoge op eene afgelegen plaats en met verdere begripsverwarring op eene afgesloten plaats of op een eiland te hebben. Louter dwalingen, die in niets met de waarheid overeenkomen. En het wonder lijkste is, dat er honderden synagogen zijn in steden en buiten, in dorpen, op plaatsen, die noch eiland, noch afgelegen zijn. En wat nu Ruperti’s aanteekeningen op Juvenalis be treft, wat men daaruit nieuws meent te putten, is mij totaal onverklaarbaar. Juvenalis, de geestvolle satiricus beschrijft in zijne 3rte satire, wat iemand zoo al overkomen kan, als men 's avonds heel laat zich te Rome op straat bevindt, o. a. ook, hoe dan een bezopen ruziemaker een vreedzamen voorbijganger staande houdt, uitscheldt, onder vraagt en onder anderen zegt: „Ede nbiconsistasin qua te quaero proseucha?” „Zeg”, zoo vertaal ik om in den toon van Juvenalis te blijven, „op welke hoek sta je, in wat voor een slaapstee, öf in wat voor een bidplaats, moet ik je zoeken?” Juvenalis stelt het voor, dat die dronken spektakelmaker je op straat aanziet voor een bedelaar, die bij dag ergens op een hoek staat te bedelen en ’s nachts ergens onder komen zoekt. x) Juvenalis leefde in de tijden van Domitianus x) In het oorspronkelijke handschrift staan ter zijde van deze zinsneden eenige vraagteekens van de hand van wijlen den schrijver. HAAGSCHE BRUGGEN. EENE JOODSCHE KWESTIE. I03

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 113