104 HAAGSCHE BRUGGEN. EENE J00DSCHE KWESTIE.
3de ■satire is nogal van laten tijd
eeuw). Proseucha is in het latere
waar de bedelaars ’s nachts slapen,
een gebed verbonden (shalter).
en Trajanus en die
(in het begin der 2de
slechte Latijn eene plaats,
Daaraan was waarschijnlijk
Meent men echter, dat die beteekenis eerst van het Middel-
eeuwsche Latijn dagteekent, maar dat vroeger het genoemde
woord slechts voor een kerk in gebruik was, welnu, dan
moet de vertaling van het vers van Juvenalis luiden„in
welke kerk moet ik je zoeken?” De bedelaars stonden
namelijk steeds op den kerkdrempel.
Ruperti echter en ook andere verklaarders maken de
fout hier te denken alleen aan de proseuchai Judaeorum,
en spreken van de kerken der Joden, die öf in een hoek
van de stad, öf buiten aan een rivier, öf op een berg stonden.
Ik geloof niet, dat Juvenalis daaraan heeft gedacht.
Als hij eene plaats des gebeds bedoeld, dan meent hij
misschien„bij welk tempeltje sta je aan den ingang te
bedelen
Maar denk nu eens, die plaats en die aanteekening
werd er al bijgehaald, om de aanvrage over de Haagsche
bruggen te verklaren. Que diable les savants vont nicher
leurs nez.
Die geheele synagoge-bouw heeft niets, volstrekt niets
met de aanvrage te maken. Ik vermoed, dat de heele ver
warring voortspruit uit den brief van Cuperus, of eigenlijk
uit de vermoedens en de gesprekken in de Haagsche
kringen. Cuperus toch formuleerde zijne vraag aan Wagen-
seil zoo, gelijk wij zagen, of dan de Joden geene synagogen
mochten bouwen in eene niet ommuurde of niet afgesloten
stad. Ik vermoed inderdaad, dat Cuperus met die vraag
alleen teruggaf den weerklank der gesprekken, die hij in
regeerings- en andere kringen over die zaak hoorde. Of
de Joodsche aanvragers zelf door hun vorm of motiveering
van hun verzoek aanleiding hebben gegeven tot de dwaling,