vraag zou niet klaar spreken.] Ik zal, hooggeachte heer, hopende op Uwen dank, alle krachten van mijn geest trachten in te spannen, zoowel als van mijne kunst en van al, wat ik aan weten IO6 HAAGSCHE BRUGGEN. EENE JOODSCHE KWESTIE. gesloten plaatsen. [Dit was óf valsch eene strikvraag zijn è>f de schrijver in de zaak, en dan mocht hij zeker niet eengezet. Zelfs wat in den Talmud tractaat Eruvin [sic met v], over het vermengen van verschillend gebied beteekent die titel omtrent die zaak gezegd is, is niet genoeg. „Waarlijk, als de Haagsche Joden [en hier gevoelt W. precies de waarheid] in ernst zouden meenen, dat zij in den Haag geene Synagogen mogen bouwen, tenzij van die mooie, prachtige steenen bruggen sommigen tot ophaalbruggen worden veranderd, dan zouden zij dwaas heid meenen, dan zouden zij noch hun recht en wet, noch hunne traditiën kennen. „Of Rabbijnen U wel den eigenlijken grond der betrokken voorvaderlijke inzetting duidelijk en volledig zouden kunnen uiteenzetten, betwijfel ik, niet omdat zij het niet zouden weten, maar omdat zij het vermogen missen duidelijk te zijn, als zij niet in hun eigen taal en gedachtengang en, levendig disputeerend, met hun eigen lieden spreken. „Worden zij door Christenen ondervraagd, dan [de inbeelding op eigen weten en de minachtende toon van Wagenseil tegenover de Rabbijnen, die zijn Hebreeuwsch weten, waarmee hij voor anderen pronkte, konden con- troleeren, komt hier te voorschijn] verwarren zij een cirkel met een kwadraat en men gaat nog dommer weg dan te voren. Dat ik hier niet onrechtvaardig oordeel, zult ge ondervinden, als ge die menseden raadpleegt, als ge hen verzoekt U niet met een kluitje in ’t riet te sturen, maar U den waren grond aan te geven, waarom zij geene Synagogen kunnen bouwen in opene of kwalijk van W.want die was zelf zoo

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 116