zou moeten maken.
en hooggeëerde onder de mannen,, blijf steeds
gerechte in alles zoeken, en blijf mij steeds,
over deze zaak heb verworven, om kort en alleen de
hoofdzaken aanvattend, U haar in eene verhandeling te
verklaren, [erg marktschreeuwerig maar zoo was W.,
pochhanzig en effectzoekend met zijn weten als polyhistor]
ofschoon, als ik naar de hooge, wetenschappelijke betee-
kenis der zaak zou te werk gaan, ik een veel uitvoeriger
werk er van
„Gij, edele
het goede en
al verdien ik het niet, beminnen met Uwe treffende liefde.
„Geschreven te Altorf (in het Neurenbergsche) einde
des jaars 1693.”
En nu volgt de dissertatie in 17 hoofdstukken, waarvan
ik alleen het korte inhoud-uittreksel mededeel.
In de hoofdstukken I, II en III wordt uiteengezet, dat
de Joden Synagogen hadden en hebben in groote steden
en in dorpen, in ommuurde en opene plaatsen, en ook
op het land Dit blijkt uit de Rabbijnsche geschriften
en uit de tegenwoordige werkelijkheid. De open ligging
van den Haag kan dus geen beletsel zijn voor Synagoge-
gebouw. [Dit alles is waar. Als hij echter bijvoegt, dat
zij de Synagogen op het land later weglieten uit vrees
voor nachtgezichten, is dit onjuist. Zij lieten dit na, toen
zij verlof kregen in de ghetti in de stad eene Synagoge
te bouwen.]
Hoofdst. IV, V en VI. Er is privaat-gebied, afgesloten
en openbaar-gebied, voor ieder toegankelijk. Wanneer een
aantal menschen, zich tot één gezelschap vormend, samen
één gebied bezitten, blijft dit privaat-gebied van die gemeen
schap, doch zij moet het recht en de gelegenheid tot
zekere afsluiting hebben [Dit is juist. Maar als W. verder
gaat en de Synagoge er bij haalt, als het terrein, van
waar de gemeenschap uitgaat, etc.dan gaat hij de
kwestie weer verwarren.]
HAAGSCHE BRUGGEN. EENE JOODSCHE KWESTIE. I07