i39
noodig
de woning en,
DE ST.-JACOBS-KERK TE ’s GRAVENHAGE.
vlochten en met leem bekleed voor-binnen- en buiten
wanden diende, sparren belegd met riet of zoden ter
dak-bedekking, en hiermede was in alles voorzien en
met een vast gestampte leemvloer en zoo noodig eene
leem-ombekleeding bij den vuurhaard was
zonder vuurhaard, ook de kerk gereed.
Eerst toen de maatschappelijke toestand tegen en in de elfde
eeuw veranderde, meerdere welvaart bracht en deze meerdere
behoeften en meerder contract met andere, in ’t bouwen
reeds verder ontwikkelde volken, ten gevolge had en voorts
door de vestiging der klooster-orden, op tal van plaatsen
kleine bouw-centra ontstonden, eerst toen, kwam hier van
lieverlede, schoorvoetend bijna, een sfeew-bouw dien hout-
bouw vervangen.
De kerk, het waardehebbendste dier dagen, gaat daarin
vóór, het klooster volgt, daarop volgt het verdedigbare
huis of kasteel, op dit de ommuring der steden, tot dus
verre slechts met wallen en palissaden voorzien, dan
volgt het schepenen-hues, eindelijk de stads-woning en
op ’t allerlaatste de 'dorps-woning en de boeren-hofstede,
terwijl in de bergschuur en in het afdak, die /««//-bouw
van het verleden heden, nóg sporadisch voortleeft.
Die geleidelijke overgang van den hout- tot den steen-
bouw heeft echter ruim zeven eeuwen geduurd, en zou
stellig nog veel langer geduurd hebben, als niet de wet
gever er zich meê bemoeid had. Met het grooter en
dichter bebouwd worden der binnen hare muren besloten
steden, met de toename van het aantal haardsteden, werd
het brandgevaar steeds grooter, steeds omvangrijker, het
aantal stede-branden nam toe in aantal en nam toe in
beteekenis en ook in verlies van menschen-levens en nu
komen er allerwege keuren en verbods-bepalingen. De
stroo- en de riet-daken, zij veranderen nu in daken gedekt
met lei-vormige plankjes, schindelen, en deze al ras in zoo-