152 DE ST.-JACOBS-KERK TE ’s GRAVENHAGE. der stad, dat nergens zoo verwrongen is, als juist op dit gedeelte en getuigt mede de breede opvatting dier dagen, geen Willem II of Floris V zou, vis-a-vis hun Hof, een dergelijk markt-pleintje,als er nu is,hebben goedgekeurd, maar een vrij en onbelemmerd uitzicht hebben verlangd op de Parochie-kerk, die nu zóó is ingebouwd, dat men ter nauwer- nood twee standpunten kan vinden, op den hoek van het West-einde en bij de Drie Hoekjes, vanwaar men tenminste eenigermate de kerk in haar geheel, wel niet kan overzien, maar toch kan zien. Eerst op grooten afstand, eerst buiten ’s Gravenhage, in het panorama der stad, komt de kerk uitwendig tot haar volle recht, toont ze haar grootte en vormt ze, door dat hoog opgaande koor met zijn achtkant angelus-torentje, door het lagere dwars-beukige schip en haren 90 M. hoogen toren, dat schip in ’t westen sluitend, een eigenaardig sprekend silhouet. Haar toren vooral is eenig, hoezeer volstrekt niet als kunststuk; eenig is zijn planvorm, dien van een zeshoek, met één der zijden aansluitend aan den westgevel der kerk (zie de plattegrond op plaat 1); die keuze van een zeshoekigen planvorm was een eerste fout van den bouw meester, de wijze waarop die toren aansluit tegen de kerk, eene tweede fout, doch wellicht niet van dienzelfden bouw meester, want ik vermoed, dat de toren, zijn vorm vroeg zulks, oorspronkelijk geheel vrij heeft gestaan. Een zeshoekige planvorm is daarom eene fout, omdat, al naar men den toren meer van bezijden of meer van voren beziet,deze in breedte-afmeting verschilt,en dus geheel andere hoogte-verhoudingèn aanneemt; bij dezen toren toch,verschilt de lengte van den buiten-diameter met die van de diagonaal meer dan 2 M. of het 1/7“ der totaal-breedte, hetgeen het oog, dat zich niet zoo dadelijk rekenschap weet te geven van de daardoor ontstane verhoudings-storingen, onaan genaam aandoet, te recht hebben onze vroegere bouw-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 164