178
1) Bij gelegenheid van het graven van een graf onder het
orgel, vond men den 2ósten Januari 1729 verschillende zilveren
voorwerpen, bij den vroegeren eeredienst in gebruik; zij zijn
beschreven en afgebeeld in deel I, bladz. 360 van het werk van
De Riemer. Het gevondene werd toen gebracht „bij den Pastoor
van den Haag” in de oude Molstraat, en is nu nog ten deele
aanwezig, o. a. de groote monstrans, in de nieuwe St.-Jacobs-
kerk in de Parkstraat en't overige in het Bisschoppelijk Museum
te Haarlem, en beschreven in den catalogus van dat Museum
onder de No’s. 158 165.
staende, verscheidene antipendia of van zwaar damast
mit golt gefoert of van fluweell mit beduerte boert, daer
waren de fanen die men in die passieweke gebruict, en
de damasten koerkappen en kuersuffellen mit heur belte-
nijssen van golt boerduert, ende mit silveren vergulden
knoepen, elck wegende ix loeth; daer waren ook de alven,
lappen, stolen en manipulen;
Cruijs en Monstrans en
sulveren hilgedoems Ciboriën
zeilen en
gemaect,
DE ST.-JACOBS-KERK TE ’s GRAVENHAGE.
daer stond een sulveren
het sulvere wijroecks vath, de
en de kroesen mit deck-
de sulveren vergulde bekers kelicksgewijse
en mede pullen ende pangen, ende tijnnen
kannekens, daer men die bloemen in settet. x)
Geen ijzeren hekwerk scheidde het koor van het schip
der kerk, in wier dwars-beuken tegen de scheidings-muren
en tegen de sluitgevels, onder de ramen, de altaren stonden
gewijd aan de patronen der verschillende gilden en broeder
schappen, altaren, door die gilden bekostigd en onderhouden;
en tegen die beuken waren van buiten weder aangebouwd
enkele kapellen, zooals die van het Ölide Heilige Graf,
en de grafkapel van de familie van Assendelft aan de
zuidzijde en de kapellen van de families van der Werve,
Coebel en Boot aan de noordzijde, en zulks in aansluiting
met de aan die zijden uitgebouwde ingangs-portalentot
hoofd-ingang diende echter de groote westdeur in den toren,
en tot hoofd-portaal de verdieping gelijkvloers van dien toren.