179
van het jaar 1566
DE ST.-JACOBS-KERK TE ’s GRAVENHAGE.
De preekstoel, dezelfde die nog in de kerk dienst doet,
was toen geplaatst tegen den eersten noordelijken pijler
tegenover het koor, doch de leelijke klankplaat, mistte
toen onder het klankbord.
Boven den binnen-hoofd-ingang stond tegen den toren
muur het groote orgel, dat destijds een veel bescheidener
plaats innam dan het tegenwoordige, terwijl zich een
tweede, kleiner orgel aan de noordzijde in een der dwars
beuken bevond. De groote koperen doopvont eindelijk was
geplaatst in de noordwestelijke travee, van uit het gewelf
hingen neer ringvormige groote lichtkronen, tegen enkele
kolommen stonden nog kleine altaren waarboven beelden,
en ruime zit- en kniel-banken, hoezeer weinige in getal,
stonden in de midden-beuk.
Geschilderde ramen, volgens de Riemer, voor een deel
het werk van de Gebroeders Crabeth, gaven een getemperd
licht en stelden met eene merkwaardige vrijheid van op
vatting, tafereelen voor uit het O. en N. Testament,
terwijl de weinige grafzerken toen nog in de kerk aan
wezig, aantoonden, dat daar binnen begraven te mogen
worden, een zeldzaam voorrecht was, dat slechts enkelen
ten deel viel, en behalve tot de geestelijken, in hoofdzaak
bepaald bleef tot hen die familie-kapellen bezaten, waarin,
gelijk in de Assendelftsche kapel, dan soms kostbare
herinnerings-monumenten en altaren werden geplaatst.
Tot aandenken aan de, onder hun Grootmeester Philips
den Goeden, in de kerk gehouden Kapittel-vergadering
der Orde van de Ridders van het Gulden Vlies, op
4 Mei 1456, waren alstoen in eene der beuken opge
hangen de wapenschilden met de namen der dertig Ridders,
welke die Vergadering bijwoonden.
Bij de beelden-storm in Augustus
werden wel de altaren en beelden vernield, doch deze
weder meerendeels vernieuwd, tot in het voorjaar van