DE VOORRANG BIJ DE BEGRAFENIS VAN WILLEM IV. 254 1) Resolution Staten van Holland 14 Jan. 1752. zijn standpunt terecht, dien Raad boven zich in rang. De Staten besloten dus denzelfden dag: „dat voorts, soo veel den Raad van Staate betreft, hoe seer haar Edele Groot Mog. niet kunnen verwagten, dat deselve sal pretendeeren den rang van haar Edele Groot Mog., in gevalle egter het selve wierd gesustineert, daar aan niet sal werden gedefereerd, dewijl de exempelen bij de Heeren Princen Maurits en Frederik Hendrik maar twee in getale zijnde, ook niet meer als exempelen waaren, waar op in detail werdende getreden, seer veel soude kunnen werden gesegt, en welke ook niets kunnen ope- reeren om haar Edele Groot Mog. te vergen, aan een Collegie, hoe illuster ook uit haar selfs, egter geen re- presentatif caracter hebbende, soo als van de Vergadering van haar Hoog Mog. kan werden gesegt, een voorrang te geeven by een actie, waarbij sy als Souverain, Staats- gewyse, op haar eige territoir assisteeren. En dat in allen gevalle, soo by haar Edele Groot Mog. in deese eenige toegevendheid sal worden gebruikt, deselve daarin sal bestaan, dat overgegeeven sal moogen worden, dat in dit opsigt gevolgd worde het geene gepractiseert is op de Begraaffenisse van den Heere Prince Willem den eersten, glorieuser gedagtenisse, soo dat de Leeden van den Raad van Staate sig souden kunnen schikken onder de Heeren Staaten Generaal bij de Provincie, waar uit sy syn gecommitteert.” r) Op dit laatste besluit was zeker veel af te dingen. Eenmaal den voorrang gegeven hebbende aan de Staten- Generaal als vertegenwoordigende de geheele Republiek, lag het voor de hand, dat op Haar Hoog Mogende on middellijk de andere Generaliteitscolleges volgden, zooals bij de begrafenissen van Maurits en Frederik Hendrik.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 270