DE VOORRANG BIJ DE BEGRAFENIS VAN WILLEM IV. 259 Res. Raad van State, 17 Jan. 1752. Eed gedaan hadden, egter uit consideratie voor de Heeren Staten van Holland in soo verre toegeventheid sal worden gebruikt, dat haar Edele Mog. wel mogen lijden, dat de schikkingen sodanig gemaakt worden, dat de Raad met haar Hoog Mogende te samen sal gaan in dier voegen, dat de Heeren Gecommitteerde in de Raad sig voegen by de Heeren Gedeputeerden ter vergadering van haar Hoog Mogende van de Provincie, waar uit sy syn ge- committeert en dat de Ministers van de beide vergaderingen agter de Leeden der selve volgen, mits dat op de Lijst van de begraaffenis worde gestelt: de Hoog Mogende Heeren Staten Generaal en de Edel Mogende Heeren Raden van Staate de Vereenigde Nederlanden, en dat dewijl uit de retroacta blijkt, dat de Raad van State in vorige tijden haar particulieren Hofmeester heeft gehad, bij deese gelegentheid ook een Hofmeester van de Raad sal adsi- steeren en dat deselve sal gaan met den Hofmeester van haar Hoog. Mog. aan desselfs linkerzijde.” Daarna viel het besluit der Staten Generaal van 22 Januari. De Raad van State ontving daarvan bericht en beantwoordde dat den 25 Januari met een uitvoerigen en waardigen brief. Hij zegt de bedoelde resolutie „met de uiterste surprise” te hebben gelezen en met bevreemding te hebben opgemerkt dat wij bij de lecture en herhaalde lecture der selve in het geheel niet hebben kunnen ontwaar worden wat dog de aanleiding of reeden mag sijn geweest dat U Ploog. Mog. gepermoveert heeft tot het neemen van deselve.” „De eerste reflexie”, gaan zij voort, „die wij op de gemelde Resolutie maaken, bestaat hierin dat deselve aanloopt tegen de gedeclareerde intentie van haare Koning- lijke Hoogheid, want hoogst deselve heeft het Collegie van deesen Raad, en niet de particuliere Leeden van dien,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 275