264
DE VOORRANG BIJ DE BEGRAFENIS VAN WILLEM IV.
Register der uitgaande Brieven van den Raad van State,
7 Februari 1752.
Van de desbetreffende resolutien, duidelijk maakt „dat wij
na alle reedelyke faciliteit vrugteloos te hebben toege-
bragt, ons gevonden hebben in de noodzakelijkheid van
tot ons groot leedweesen te moeten nalaaten de prestatie
van een officie, waartoe wy allesints waaren geinclineert
en verpligt, of van te moeten afsien van de tot hiertoe in
dergelijke geleegentheeden erkende rang van ons Collegie...
In die perplexe situatie hébben wij na rijp overleg een-
paariglyk geoordeelt, dat af te blyven van de Lykstatie
was de minst slegte party, die wy in deesen konden
kiesen en wy vertrouwen, dat, indien het aan Uwe
Koninglyke Hoogheid te vergen was de voorschreeve
stukken te leesen, hoogstdeselve ons gedrag in deesen
soude justificeeren”. i)
Deze brief zal waarschijnlijk door de prinses voor
kennisgeving zijn aangenomen zij zal van de zaak zelve
wel alles hebben geweten. Maar den volgenden dag zond
■de Raad van State ook een missive af aan de Staten
der verschillende provinciën, die aldus aanvangt: „Het
geen deeser daagen gepasseert is met opsigt tot den rang
van den Raad van Staate bij de Lykstatie van wylen
syne Hoogheid heeft ons toegescheenen te weesen
wan die importantie, dat wy tot onse justificatie en tot
voorkooming van diergelyke onaangenaamheid by volgende
geleegentheeden, die wy vieriglyk wenschen dat seer
verre geëloigneert moogen zijn, geoordeeld hebben ons
■daar over te moeten addresseeren aan de respective
Bondgenooten, als aan welke wy reekenschap schuldig
zijn van ons gedrag en aan welke het maintineeren van
den luister van ons Collegie, niet kan weesen indifferent”.
De Raad motiveert dan zijn houding met het bekende