275
EEN KIJKJE OP HET KANTOOR VAN JACOB CATS.
werden, bleek ook dat in de stukken die hij moest copi-
eeren, „ter saecke” van Denemarken, vele „deffecten”
waren, van „insertion,” waartoe hem nochtans de stukken
waren ter hand gesteld.
De ontbrekende papieren waren ook niet te vinden op
zijn „comptoir”, hoewel daar niets anders werd bewaard
dan de stukken betreffende Denemarken en Munster, die
bevonden werden zoo „verwert, deffectueus en buijten
fatsoen te zijn gecopieert” nadat hij niet meer in het
huis van den Raadpensionaris woonde, dat men met
„groote moeijte langen tijt ende veel doorsoeckinge” van
zijne stukken, „uijt alle hetgeen voorschreven is” op
zijn minst genomen, „groote wandevoiren, ongeschickte
slossicheijt ende ongehoorsaemheijt aan de expresse be
velen van zijn Heer kon affnemen.”
Zijn privaat leven was ook lang niet ongerept en
dronkenschap schijnt bovenal een groot zwak van hem
te zijn geweest. In zijne verantwoording komt hij daar
ten minste verscheidene malen op terug.
Zijne zaken waren dan ook in zulk een „desperaten”
toestand, dat hij, kort voor zijn huwelijk, den Raad
pensionaris verzocht had om hem een plaatsje te verschaffen
om naar Oost-Indiën te mogen varen, daar hij het hier te
lande zoo bont had gemaakt, dat hij niet langer kon blijven.
Verder werd hij nog beschuldigd „gequalificeerde”
personen te hebben belasterd, en door het „frequenteeren”
van herbergen, „onmatich toebacq te drincken”, zijn
geld aan andere personen ten beste te geven, enz.
„ontwijffelich” veel te hebben „geconsumeert,” zoodat
„sijn wijff,” kort na haar huwelijk, ten huize van den
Raadpensionaris is komen klagen dat zij „verscheijdene
sodanighe schulden hadde betaalt ter somme van 1400
gulden”.
Vreemd klinkt het dus dat hij, ondanks al deze uit-