2/6
EEN KIJKJE OP HET KANTOOR VAN JACOB CATS.
gaven in 17 of 18 maanden geene declaratie inleverde
aan de Gecommitteerde Raden en ook geen geld heeft
ingevorderd, hoewel dit gewoonlijk om de drie maanden,
placht te geschieden. Volgens het zeggen van Havius
kon hij dit dan ook moeilijk doen, ,,daer hij soo verboft
met zijne saecken heeft toegegaen” dat hij niet eens aantee-
kening van de stukken, die hij gecopiëerd had, heeft gehouden.
In zijn „Memorie” geeft hij op, als verklaring van dit
feit, dat hij niet wist hoe hij moest declareeren, geza-
mentlijk met Hovius en een anderen klerk, zooals hij tot
nu toe gewoon was geweest of volgens de nieuwe regeling,
door Cats in zijn voordeel gemaakt na zijn huwelijk,,
waarbij hij alleen zijn eigen „gecopieerde” mocht opgeven.
Daar hij, volgens zijn eigen zeggen, zeer „vluch ten penne”
was en dus meer kon afschrijven dan de anderen, zou
hem dit geen onaanzienlijk voordeel opleveren.
In het jaar voor zijn trouwen en ook daarna gedroeg
hij zich ten huize van den Raadpensionaris zeer on-
behoorlijk, daar hij vaak dronken zijnde tot hand
tastelijkheden oversloeg en zelfs een koetsier van zijn
Heer, met een gebroken been in de keuken zittende,
zoo violentelijck tracteerde” met slagen en naar zijn
„houwen” grijpende, die in de keuken lag, „denselven
koetsier” tot een „moortgeschreij” dwong, tot groote
„consternatie” van de geheele familie. En dit gebeurde
nogal, nadat Jacob Cats, door veel „persuasie” van
Ds. Tegneus hem weder tot tweemaal toe in genade had
aangenomen, „met groote belofte” zich voortaan beter te
zullen gedragen
Toen de brave en vergevingsgezinde Raadpensionaris,
hem over deze en andere „rouckloosheijt” naar behooren
onderhield en bestrafte, nam hij dit in „quade wille” op
en ontzag hij zich niet allerlei „furieuse dreygementen”
tegen zijn weldoener te uiten.