EEN KIJKJE OP HET KANTOOR VAN JACOB CATS.
279
er telkens op terug dat Hovius en de
belang bij hadden hem bij Gats zwart
van betaling die
1 hebben aange-
zoude dulden, maar lange „daervan hebben gejaegt.”
Verscheidene „reijsen”, als' hem „sijne dulligheden”
óverkwamen en hem „yemant vermaende” tot beterschap,
zeide hij: „dat hij doch voor den duijvel moste varen”
en hij „denselven alreede eijgen was.”
Heijnsbergen was dus aangeklaagd en op de „Voorpoort”
van den Hove van Holland, „ter purge” gevangen gezet.
Na een verhoor en getuigen-verhoor werd hij op 19
Maart „provisoir” en onder „handtastinge” ontslagen,
onder belofte, dat hij niets kwaads zoude ondernemen”
tegen ’s lands papieren of tegen den Raadpensionaris.
Intusschen werd zijn zaak verder onderzocht en werd
hij zelf bij resolutie van het Hof in dato 26 Maart ten
huize van zijn vader Nicolaes van Heijnsbergen te Voor
burg weder in hechtenis genomen.
In eenige requesten, die hij tot zijne verdediging op
stelde betuigde hij zoo „onnoosel” te zijn aan hetgeen waar
van men hem beschuldigde, als een „kint van één dach”.
In eene door hem geschreven memorie erkent hij wel
is waar het verdwijnen der papieren uit zijn „comptoir”
maar ontkent daaraan schuld te hebben, daar de „opper-
klerk” Mathijs Havius, de overige klerken, de dienstboden
en anderen, die gewoon waren het huis van den Raad
pensionaris te „frequenteeren”, daar evenzeer vrij in en
uit konden gaan, en het zelfs wel eens gebeurd was,
dat „andere Heeren knechts” daarin hadden geslapen.
Ook komt hij
andere klerken, er
te maken, van wege de nieuwe regeling -
hem, Heijnsbergen, zooveel voordeel zou
bracht, waarvan hij sedert zijn huwelijk geleefd heeft.
Waarmede de schuld van 1400 gld., waarover zijne vrouw
ten huize van den Raadpensionaris was komen spreken’,
betaald is, geeft hij niet op. Deze omstandigheden pleiten