HAAGSCHE GEBOUWEN.
Uit Huygens’ „Momenta desuitor ia”
Vlugjes genieten wil, moet ietwat
van begrip en vluchtig van zin
een minnaar zijn van losse
De versjes van Huygens, die hierbij den leden van „die
Haghe” in ’t Hollandsch ter lezing worden aangeboden,
zijn het eerst verschenen in een bundeltje getiteld „Momenta
desultoria” of „Losse invallen”. In de voorrede van dat
boekske verhaalt Caspar Barlaeus ons, dat hij niet zonder
moeite den schrijver bewogen heeft ze uit te geven en
ten slotte alleen diens toestemming verkreeg op voor
waarde dat hij, van Baerle, die uitgave zou bezorgen.
Huygens achtte zijn dichtjes de moeite niet waard en
de onderneming gewaagd, maar onder de vlag van Barlaeus
wilde hij wel varen en „mocht het bootje schipbreuk lijden”,
zoo lezen wij, „dan ging hij in zulk een goed gezelschap
berustend en gelaten zijn ondergang te gemoet”. (zie
Worp III 282).
Zoo kwamen dan in 1644 bij Bonaventura en Abraham
Elzevier te Leiden, Constantijns hekel- en sneldichten uit,
waarvan het 7de Boek, „het sprekende den Haag” bevat.
Het eerste gedeelte daarvan „de Straten”, gaven wij in
het Jaarboekje van 1898, het laatste „de Gebouwen”,
volge thans.
Wie deze Luchtig en
luchtig van aard, vlug
zijn, zegt Barlaeus. Hij moet