HAAGSCHE GEBOUWEN.
3°4
Domus mea. Mijn Huijs. 16 Nov. 16j6.
1) Hiermede wordt de deur bedoeld. Huygens teekende hierbij
het volgende aan: „Geen gebouw kan eenige symmetrie of
juiste verhoudingen verkrijgen dan wanneer het geheel is in
gericht overeenkomstig de ledematen van een welgebouwd
mensch.” En iets verder: „Indien derhalve de natuur 's menschen
lichaam zoo heeft ingericht, dat de afmetingen der ledematen
in overeenstemming zijn met zijn geheele gedaantehadden de
ouden recht om te meenen, dat zij ook bij hun volmaakte
bouwwerken de juiste verhoudingen tusschen de enkele deelen
en het geheele voorkomen daarvan moesten in acht nemen.”
Vitruv. lib. 3. c. 1. Huygens noemt elders Jacob van Campen
den bouwmeester, zijn Vitruvius.
2) Twee vooruitspringende vleugels, zie H. Jaarb. 1897, blz. 150
3) Zie aanteekeningen.
In ’t midden een prachtige mond, en onder mijn voorhoofd
Op afstanden van elkaar, heldere kijkers geplaatst.
Slapen en ooren en neus, armen 2) en borst en schouders,
Blank als de borst van uw heer, beend’ren zoo glanzig als hij.
Ribben met leer overdekt en in ’t onderhuis onder de ribben
Allerlei ingewand. Alles vertoont u dit huis.
Ja, als de stichter zich niet geheel vergist, dan ziet Haga,
Met een vriendelijken lach, welgevallig u aan.
Thans spreekt het niet, als een kind; maar straks bij het
klimmen der jaren
Zegt het u al, wat het thans in de wieg nog verzwijgt;
en wordt mensch.
Braven, wier eenig bezit juist uw nageslacht is.
Hier zijn uw schatten bewaard. Door de vroomheid van
mijne stichters,
Huist hier ’t verlatene kroost, en zijn geen verlatenen meer.
Gaat maar gerust waar het lot u roept, o Vaders en Moeders,
’k Zal voor ’t onnoozele wicht, Vader en Moeder zijn.