330
HET K0RTENB0SCH.
voor vagebonden en voor
en dijn niet al te nauw-
lag, was een geliefkoosd plekje
degenen die het met het mijn
gezet nemen.
Want niettegenstaande de geheele uitgestrektheid gronds
omwald was en slechts aan de noord- en zuidzijde een
poort toegang gaf tot het terrein, ontzagen „jonge ge
zellen” zich niet om de wallen over te klimmen en aldaar
met „vrouwen van levene” (dames van verdachte repu
tatie) „gehylict ende ongehylict” te bedrijven een „vuyl
onbehoerlicke ende schandelick leven.” En wat den eigenaar
misschien nog meer ter harte ging, deze ongenoode gasten
vingen de konijnen en kapten en bedierven het jonge hout.
Een aanzienlijk man met zooveel invloed, viel het niet
moeielijk hieraan een einde te maken.
Op zijn verzoek vaardigde hertog Karei de Stoute
6 Februari 1469 een mandaat uit, waarbij ieder die be
trapt werd om konijnen te vangen of het hout te vernielen
en te stelen, veroordeeld werd in eene boete van 6 pond,
terwijl ieder die zich schuldig maakte aan „oncuysscheyt
ende onbehoirlick leven” 3 pond moest betalen cn boven
dien „hoerluyder overste cleet” verbeurde.
Vijf dagen later werd dit mandement door den deur
waarder van de Rekenkamer „in die prochie kercke onder
der hoechmisse openbaerlijc gecondicht” en opdat niemand
„ingnorancye zou kunnen pretendeeren” werd één copie
opgehangen aan de deur van de groote kerk, één aan de
kerkdeur van het klooster van den „Jacoppinen” (Klooster
kerk) en één aan de poort van Kortenbosch.
Den heer van Kortenbosch werd tevens toegestaan een
of meer personen aan te stellen, die evenwel eerst den
eed aan den stadhouder moesten afleggen om de
schuldigen te arresteeren en indien zij in gebreke bleven
de boeten te betalen op de Voorpoort van den Hove in
hechtenis te brengen.