1
334
HET KORTENBOSCH.
noemden heere drye oft vyer daeghen”, en daarenboven
de verschillende reparation op eigen kosten aan het huis
doen verrichten, als „de voorss. huysinge ende landen
tot minderen prijse inne gehuyert hebbende.”
De grond was toen met zijn ongelijke hoogten, putten
en voren nog niet veel waard.
Een groote verandering onderging Kortenbosch eenige
jaren later toen men plannen maakte om den Haag te
versterken en rondom het vlek een gracht werd gegraven.
Ook van Kortenbosch werd aan de noord- en west
zijde grond afgedolven en kreeg het in de „West- en
Noordwest Cingels graft” een natuurlijke grens.
De vrouwe van Kortenbosch toen der tijd Anna
van Assendelft had volgens een tijdgenoot „sulcken
iever om te contribueeren totet vaderlandt ende religie’
dat sij daer niet tegen hadde, jae gerust meer daertoe
soude gewunscht hebbe te laten afdelven ende te geven.”
In het westen strekten de landen, welke de eigenaars
van Kortenbosch achtereenvolgens hadden bijgekocht, zich
uit tot het Pesthuis op het Slikeinde en de Vleerstraat.
Toen Jhr. Gerrit Frederik van Renesse het leen bezat
(1635—1654) werd hem door Pieter van der Snouck,
Abraham Anthonissen Backer en Maeycken Adriaens-
dochter wed. zaliger Jan Roeloffsz. Strycker het verzoek
gericht om een straat ter breedte van 16 roede voeten
te mogen maken „streckende uytte Vleerstraet linierecht
door de erven welke zij gekocht hebben en gelegen in
het Westeinde en Vleerstraat jegensover de Cromme-
nelleboochstraat ende voorts door het landt ofte kennip-
thuin van den heer van Assendelft en door seecker erf
van den burgemeester Splinter.”
Dit verzoek, hetwelk werd toegestaan had den aanleg
van het „Slop van de Vleersteeg”, later genaamd het Slop
van Willem Klein, ten gevolge.