HET KORTENBOSCH.
335
Waarschijnlijk in het begin der zeventiende eeuw,
tijdens het graven der grachten, had de Magistraat van
de vrouwe van Kortenbosch het recht verkregen, drie
korenmolens op haar grond te mogen zetten.
Korten tijd hierna schijnen de Regeerders van den
Haag geheel eigendunkelijk den grond van de drie koren
molens aan particulieren te hebben verkocht en in dat
zelfde jaar werklieden op Kortenbosch te hebben gezonden
om nog meer grond af te delven.
De eigenares ten zeerste verontwaardigd, wendde zich
in 1623 in een request tot het Hof van Holland, waarin
zij zich beklaagde dat de Magistraat „belieft heeft een
gedeelte van ’t voorss landt te occuperen ende daerinne
nieuwicheijt soo met graven als affsteecken ende andersints
te plegen, onder pretext etc. om te mogen stellen een
vierde coorenmolen.” (Zie Bijlage D).
Het Hof schijnt de Suppliante in het gelijk te hebben
gesteld; ten minste de vierde molen bleef achterwege.
Toen Hendrik van Renesse zijn broeder als heer van
Kortenbosch was opgevolgd, teekende hij evenals zijn
grootmoeder protest aan tegen de onwettige handeling
van den Magistraat, die zonder zijne toestemming molens
op zijn grond had doen bouwen. Bij acte van 6 Februari
1655 werd de quaestie evenwel in der minne geschikt
en bepaald dat de molens zouden blijven staan maar dat
de grond niettemin aan hem zou blijven behooren. J)
t) Alsoo sekere diflerenten waeren ontstaen tusschen heer
Henric de Renesse heere van Assendelft etc ter eenre ende
de heeren Burgemeesteren ende Regeerders van 's Gravenhage
ter andere syde, eysschende gemelten heere van Assendell't
betalinge van de verloopen van twee renten yder tot 500 pond
sjaers verschenen tsedert 1 July 1649, mitsgaders vergoedinge
van sekere stucxkens erffs genomen van den tuyn vant huys
van Assendelft ende geapproprieert aende Assendelftstraet
ende Laenstraet respective, ende voorts satisfactie van dat op