I
338
HET KORTENBOSCH.
Hoe hij dit op de meest practische en de minst kost
bare wijze deed, blijkt uit enkele huurcontracten, die in
het archief zijn bewaard gebleven.
Zoo sloot hij 20 November 1665 met Wijbrant Cor
nelissen Stouthart een contract, waarin werd bepaald dat
deze „alle de landen van Cortenbosch in het Westeinde,
die de heer Fannius niet en sal goetvinden aen ander te
verhuyren, sal havenen in manieren als volght jegens
ende voor het volgende jaer 1666, namentlijck, dat hij
’t landt dat sij contrahenten gesamentlijck sullen goetvinden
te kennipen driemael sal doen ploegen naer den eysch,
de vullis daertoe nodigh sal copen en daerop brengen en
overspreyen, tselve besayen en’t saet daertoe nodigh sal
coopen en voorts den kennip behoorlijk sal royendat
sij mede tlandt dat sij sullen goetvinden met rogge te
besayen nae den eysch sal twee mael laten ploegen,
besayen met saet bij hem te coopen en voorts de rogge
behoorlijck sal royen, dat de rogge daeraf sijnde en sij
goetvindende tlandt met knollen te besayen dathij van
gelijcke tselve landt naeden eysch sal laeten ploegen en
besayen met sijn saet” etc.
„Sullende de voorn. Wijbrant voor de voorss. te doene
oncosten ende moeyte hebben een vierde part van alle
de vruchten die daerop sullen wassen ofte van de penningen
daer.van bij publycque vercopinge procederende.”
In een ander huurcontract bepaalde hij dat de huurder
dat Gerrit van Assendelft in 1614 aan Gijsbrecht Cornelissen,
in wiens rechten hij getreden was, de woning op Kortenbosch
had verkocht.
Deze bewering bleek evenwel niet juist te zijn, daar bij den
verkoop van 1614 slechts sprake was geweest van „de materialen
van Cortenbosch” onder expresse conditie dat de kooper „die
tallen tijden moest wegh nemen.''
Om niet in een proces gewikkeld te worden, kocht hij deze
pretensie voor 275 gulden af.