3+9
HET KORTENBOSCH.
De Magistraat bracht hierop het bod op 47000 gulden.
Dit kleine verschil in geld zou waarschijnlijk wel een
bevredigende oplossing gekregen hebben, maar toen de
onderhandelingen tot hiertoe gevorderd waren, verzocht
de Magistraat inzage van de leenbrieven, „omdat het de
Heeren zoo zeer niet te doen is om de landgoederen
zelve, als wel om het seigneuriale”.
Daar de eigenares van Kortenbosch begreep dat in dit
geval de waarde van den grond beheerscht werd door
de rechten die er aan verbonden waren, had zij, gebruik
makende van een legende, die onder de huurders van
eenige tuinen op haar grond in omloop was, door Johannes
van Wijk, „tuynder”, wonende op Kortenbosch, oud 83
jaar, en Maria Quakkelsteyn, weduwe Willem van der
Leeuw, „bruykster van eenige tuynen in de heerlijkheid
Cortenbosch”, oud 73 jaren, een notarieele verklaring
laten afleggen, die zij mede aan Burgemeesters en Sche
penen overlegde.
In dit stuk hadden beide oudjes „ter requisitie ende
ten versoeke van Jonkvrouwe Cornelia Barbara van
Wesele” verklaard dat er dertig jaar geleden op Korten
bosch was afgebroken „seekere huysinge”, welke op een
heuveltje had gestaan, en dat in dat huis een groote
kamer met een uitstekje was geweest, waaronder zich
een kelder bevonden had, die gediend zou hebben om
misdadigers in op te sluiten.
In dien kelder hadden zij zelfs nog de krammen ge
zien, waaraan de arme gevangenen waren vastgeketend
geweest.
Waar een plaats is om misdadigers op te bergen moet
natuurlijk ook een gelegenheid gevonden worden om ze
van kant te maken, en die gelegenheid was er ook.
Signeur van Wijk, die 48 jaren op Kortenbosch had
gewoond, had vele jaren geleden wel hooren zeggen dat