355 HET KORTENBOSCH. Had de gemeente hier slechts een financieel belang op hét oog of wilde zij van den eigenaar van Kortenbosch de verklaring uitlokken dat de singelgrond en het water niet aan hem maar aan de gemeente toebehoorden? Dit laatste is niet onmogelijk daar de raadsheer Fannius wel degelijk den eigendom zoowel van den weg als van ■de halve gracht pretendeerde. In 1834 werd Kortenbosch in publieke veiling gebracht. Op groote aanplakbiljetten werdt de „vrije heerlijkheid” in 13 perceelen te koop aangeboden; in de omschrijving leeren wij nauwkeurig den toestand kennen. (Zie bijl. F.) Bij de veiling werden evenwel alleen slechts de erf pachten en „de heerlijkheid van Kortenbosch” verkocht; de drie huizen met de daarbij behoorende warmoeziers- landen werden opgehouden. (Zie bijlage F.) Een jaar voor haar huwelijk evenwel had Agatha Twent aan Johannes Evers, bleeker, reeds de groote bleekerij verkocht aan den Noordsingel, welke ten westen van den Haanmolen was gelegen, en die wij op den plattegrond van Daniel Langeweg zien aangegeven. Den laatsten Januari van dat jaar verkocht freule Wilhelmine Sophie Marie Baronesse Sirtema van Grovestins, ■die bij acte van scheiding en verdeeling van 18 Juni 1859 in het bezit van Kortenbosch was gekomen, onder scheiden perceelen tuingrond groot 4 hectaren, 55 aren en 44 centiaren met de daarop staande gebouwen en getimmerteh aan of nabij Kortenbosch aan Nicolaas Adrianus Allot, wijnhandelaar en Hugo Pieter Vogel, architect. Onder den verkoop waren niet begrepen de erfpachten welke op verschillende perceelen om en nabij Kortenbosch gevestigd waren en „de twee steenen leeuwen, gestaan hebbende op de poort aan het Kortenbosch, alsmede de heerlijke rechten, welke de jonkvrouwe als eigenaresse van de heerlijkheid Kortenbosch op voorschreven mocht bezitten.”

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 377