54 GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP. zoo goed als nooit eenig recht, om mede te regeeren, hoogstens de vaak vergeten belofte, om beter te worden geregeerd. Gelijk in de monarchie het staatsgezag in de handen van den vorst werd beschouwd als een soort privaat-eigendom, dat hij van zijne voorvaderen als erfenis had verkregen, en dat dan ook nagenoeg tot zijne vrije beschikking stond, zoo was hier in de Republiek de regeermacht, vercleeld over de verschillende corporaties, gemeenschappelijk eigendom van een bepaalden stand, volkomen gerechtigd ieder van het genot ervan uit te sluiten, dien hij verkoos. Bekend is, hoe als regel geboorte en huwelijk de eenige wegen waren, in dien stand binnen te dringen en zoo tevens deel te hebben in de regeering. De vraag, waaraan die families dan het recht ontleenden, om zich deze uitsluitende bevoegdheid toe te eigenen, werd öf niet gesteld, öf beantwoord met een beroep op het verleden, waaraan dan gaarne de verwijzing naar eene hoogere macht, de goddelijke, als eersten oorsprong, werd toegevoegd. De Kerk had deze macht, als van goddelijken oorsprong, te steunen, gelijk zij op hare beurt van het wereldlijk gezag bescherming mocht verlangen. De ouderdom van den titel en de regelmatigheid van den overgang waren de eenige afdoende bewijzen voor de rechtmatigheid van ieder gezag. Dezen gedachtengang moet Hogendorp van huis uit hebben medegekregen. Zijn vader, Willem van Hogendorp, stamde uit eene oude aanzienlijke familie, die sedert jaren regenten aan Rotterdam had geleverdzijne moeder, Carolina Wilhelmina, was eene dochter van den ver maarden dichter O. Z. van Haren, wiens geslacht, met weinig andere families, de regeering van geheel Friesland in handen had. In 1769, toen Gijsbert Karei 7 jaren oud was, verhuisde zijn vader van Rotterdam naar Den Haag, waar hij als lid van de Gecommitteerde Raden

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 64