65
GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP.
O.-Indië doen toekomen; de Koning noemt hem een
belangwekkend man, maar zijne aanstelling blijft uit. In
1808 voldoet hij met graagte aan het verzoek van zijn
vriend IJzendoorn, om hem behulpzaam te zijn bij de
beantwoording van eene reeks vragen, door den Koning
betreffende de Koloniën gesteld; zijne antwoorden komen
onder de oogen van den Koning; aan den stijl en den
inhoud zal deze, hoopt hij, bemerken, dat ze zijn werk
zijnhij ziet zichzelven Minister van Koloniënsteeds
meer wint het zijne eerzucht op zijn beginselals hij
er toe benoemd wordt, zal hij het met graagte aannemen
en zelfs voor den vorm geen bezwaren makenhij
vergelijkt ons volk met het Joodsche volk in de Baby
lonische gevangenschap, door de profeten aangespoord,
zich te onderwerpen aan den overwinnaar. Zoo tracht
hij zijne innerlijke stem tot zwijgen te brengen, die hem
zegt, dat Lodewijk geen Oranje, een vasalstaat van
Frankrijk het vrije Nederland niet is. Hij blijft hopen,
hopen voor zichzelf en voor zijne kinderen; niet langer
geeft hij voor, aan eene roeping, een plicht te gehoorzamen,
neen, hij bekent het, eene aanstelling zal hem gelukkig
maken; hij lijdt, zooals hij zegt „de l’oubli oü je suis laissé,
du mépris qu’on semble faire de moi”. Als hij in gezelschap
hoort spreken over de posten, die de Koning uitdeelt, de
gunsten, die hij verspreidt, keert hij stil naar huis terug,
„d’asser mauvaise humeur, et avec une espèce d’envie,
on tout an moins de dépit”. Om zijne onstandvastigheid
keurt hij het gedrag van den Koning af, en toch wenscht
hij zijne gunst. De Koning verhuist naar de hoofdstad,
Hogendorp kan er de lucht niet verdragen, het zou voor
zijn zwak gestel de dood zijn, er altijd te moeten leven;
toch blijft zijne eerzucht het winnenten dienste van
anderen maakt hij rapporten, die onder de oogen van
den Koning zullen komen. Het baat hem alles nietsaan
5