68 GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP. zichtig was, is zeker; alsook, dat hij den opstand niet heeft te voorschijn geroepen, maar met zijne vrienden heeft afgewacht, tot de beweging onder het volk zich voldoende had uitgebreid en de omstandigheden gunstig genoeg waren, om met hoop op succes zich aan het hoofd te kunnen plaatsen. Maar gebrek aan moed mag hem niet worden verweten, integendeel. Sinds den 3"" November de Staatscourant met het bericht van den slag bij Leipzig was aangekomen, de bevolking steeds oproeriger en de Franschen steeds banger waren geworden, is het Hogendorp, die bij zijne vrienden op krachtig optreden aandringt; hij wijst erop, hoe de Bondgenooten, nu ze geen leger meer achter zich hebben, veel sneller hierheen zouden komen, als ze maar wisten, hoe het hier gesteld washoe Engeland ons ook wel hulp zou sturen, als het maar wist, niet langer met een vijandelijk land te doen hebbenhoe bang de Franschen waren; „het meerdere gevaar”, besluit hij, „bestaat in stil te zitten, de meerdere veilig heid in door te tasten”. Het was de 9' of 10 Nov., dat hij zóó sprak, en van zijne vrienden, vooral Repelaer, moest hooren, dat hij een gevaarlijk waagstuk ging ondernemen, en dat men beter deed, te wachten, tot men zeker spel kon spelen. Men ziet het, aan moed ontbrak het hem nietvoorzichtig kon ook het talmen niet langer heeten, Hogendorp zelf had het erkend; bovendien vormde zich onder leiding van den Adjunct- Maire Faber van Riemsdijk eene partij van meer Fransch- gezinden, die voor het oogenblik geen andere maatregelen dan tot rustbewaring noodig achtten en het gezag van den Keizer wilden handhaven. Neemt men daarbij nog in aanmerking, dat de bevolking onder den invloed van deels ware, deels onware geruchten, hoe langer, hoe opgewondener werd, dat de Franschen den 15'" uit Amsterdam waren vertrokken, en denzelfden avond de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 78