GIJSBERT KAREL VAN HOGENDORP. 75 gewijd aan de bespreking van het 3- Hoofdstuk, hande lende over de Staten der Provinciën, waarin Hogendorp met ijver, zelfs met hardnekkigheid optreedt voor hun ouden naam en hunne uitgebreide bevoegdheden, voor den provincialen adel en het herstel der heerlijkheden. Veelbeteekenend zeide hij reeds in de eerste vergadering „de leer der theoriëen heeft ons ongelukkig gemaaktwij moeten tot de ondervinding terugkeerendeze heeft ons geleerd, dat wij met die Staten-Regeering gelukkig waren”. Veel van hetgeen Hogendorp heeft gewild kwam niet in de Grondwet, maar toch van zijn geest was ze door trokken; van de 15 commissieleden waren er ook 13, die met hem vóór 1795 in de oude regeering hadden gezeten. Wat dood was, had Hogendorp alleen door het woord der constitutie tot nieuw leven meenen te brengen door het te loochenen meende hij het sloopingswerk ongedaan te maken, waarin de revolutie het oude onregel matige gebouw onzer staatkundige inrichting met den grond had gelijk gemaakt. Hij zelf zoude tot zijne schade ondervinden, dat men het ancien régime wel voor het uiterlijk kon herstellen, maar dat zijne innerlijke kracht in de revolutie-stormen was verloren gegaan. Niets was er noodig dan eene krachtige persoonlijkheid als die van Willem I, om het in al zijne zwakheid bloot te leggen, en Hogendorp zoo goed als alleen te doen staan in zijn verzet tegen den Koning, waar deze zijn wil in Rijk en in de deelen voor dien der constitutioneele machten in de plaats stelde. Hogendorp werd de ziel der oppositie tegen het persoonlijk gouvernement van Willem I, tot hij zich strijdensmoede in 1825 voor goed aan den staatsdienst onttrok, met de bittere ervaring, dat die stand, dien hij vol vertrouwen tot de regeering had geroepen, die gedurende twee eeuwen onze luister was

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1900 | | pagina 85