zooals gedurende lange jaren in geheel Europa niet weder
bijeen zou worden gevonden. Maar het was als het afscheids
feest -van Willem III aan de plaats zijner geboorte. Wel
kwam hij daarna nog telkens des zomers hier terug; den 5/15
Mei 1699 schreef hij aan Heinsius „Ik maak staat met Gods
hulp in ’t begin van de aanstaande maand van hier naar
Holland te vertrekken waarna ik verlang als een visch
naar het water;” en in Juni 1700; „Ik kan niet genoeg
zeggen hoezeer ik naar de Hollandsche lucht verlang.
Want het onmogelijk is meer te verlangen naar Holland
als ik doe;” en wederom den 4'1 Juli 1701 „Ik maak nu
vasten staat om aanstaanden Maandag met Gods hulp van
hier te vertrekken, waarna ik meer verlang als ik kan
uitdrukken”. x) De vaderlandsche lucht, vooral die van
Gelderland, scheen hem dan ook steeds eenige verade
ming te schenken in het lijden dat hem ondermijnde, maar
elk jaar kwam hij zwakker en aèmechtiger terug, en in
den herfst van 1701 maakte zijn afgetobd voorkomen het
duidelijk genoeg dat het einde niet ver meer zou wezen.
Hij lag toen, voordat hij naar Engeland wederkeerde, in
den Haag ziek, had de beenen gezwachteld, en verleende
geene audientiën meer. 2) Droste zegt er van3)
„De kragten waeren weg, hij had de lust verloren,
„Men mogt hem ’t hof niet meer gaen maeken als te voren,
„En als de laetste mael hij reed in het Voorhout,
„Hem groetend’ in zijn koets, heb ik uyt waen vertrouwt,
„Dat hij van hier gekeerd, noit in den Haag sou komen.”
Volgens het afschrift van ’s Konings brieven in de ver
zameling handschriften van wijlen baron Sirtema van Grovestins
ter Koninklijke Bibliotheek.
2) Berichten, loopende van 20 September tot 7 November 1701,
in de „Correspondence of Lawrence Hyde Earl of Rochester,
II., bl. 382—402 passim.
3) Vs. 6614 en vgg.
PRINS WILLEM III IN BETREKKING TOT DEN HAAG. 109