EENE WANDELING DOOR ’S-GRAVENHAGE
IN HET JAAR 1679.
Wanneer men, de eene of andere stad doorwandelend,
de oogen laat gaan, langs grachten en pleinen, straten
en huizen, komt er bij menigeen wel eens eene gedachte
op aan het lang verledene. Hoe zouden die straten en
grachten er toen wel hebben uitgezien? Welke huizen
stonden er op de plaats van de tegenwoordige? Welke
menschen woonden er in en hoe leefden die mannen
en vrouwen?
Vooral een stad als de onze, het schoon en vorstelijk
’s Gravenhage, verdient ten volle de belangstelling door
zoo velen aan haar betoond.
Hoe zal het hier wel hebben uitgezien in een tijd, toen
nog geen tramlijnen de straten doorploegden, toen er nog
geen omnibussen te zien waren, geen motors voorbij
snorden, geen fietsen de argelooze oude burgeressen met
schrik op zijde deden stuiven? Toen de pleinen nog niet
versierd waren met kiosken en advertentiekolommen,
toen maar wij zouden nog allerlei dingen kunnen
opnoemen, doch stellen u liever voor, een wandeling te