3 EENE WANDELING BIJ ’s GRAVENHAGE. Noode onttrek ik mij aan de bekoring van het tweetal en wandel verder onder het hooge geboomte, dat warre lende schaduwen op het zandpad werpt. Hooigeur is in de lucht. De wind suist door de takken, dan eens langzaam, dan weer sterker. Dat is eene muziek Eentonig en treurig klinkt het, en toch hoe mooi Aidaar schieten mij twee drie wielridders voorbij en daarop volgend dondert met stank en stof een motor hen achterna. Vreemd, ik, die hier overal bij stil blijf staan, en die anderen, die aan dat alles zoo maar voorbij snellenIk berg mijn lijf om niet weer overvallen te worden en kies het lager gelegen paadje, langs de sloot en wandel verder. De zon gaat schuilen achter een groote wolk, haar schaduw omhult mij en mijn voetpad en een eind weg meedrijvende verdwijnt ze langzaam achter het verre bosch. Goed was het dat ik mij in de laagte geborgen had. Ik hoor het sein van een trompet en een oogenblik later davert het regiment huzaren met uitgetrokken sabels de plek voorbij waar ik mij bevind. Ik wend mij van hen af om het gruis en stof te ontgaan die zij om zich heen werpen en als ik mij weer vooruit durf bewegen, zie ik de stofwolk omhoog rijzen, die hun in de verte omgeeft. Ik blijf maar in de laagte en kom ongemerkt aan een groote boerenwoning, een echte ouderwetsche, met duiven tillen, hooge schoorsteenen en een vlondertje er voor. Daarop ligt een boerenvrouw geknield, die met hare stevige roode armen aan het wasschen is, zij plast en plonst in het water dat het een aard heeft, wringt het natte goed weer uit en legt het in groote rollen in de mand, die naast haar staat. Snaterende eenden beschrijven groote kringen om haar heen. Ja! als men het geluk had, dien rijkdom van toon, die levendigheid der bewegingen te

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 12