6
EENE WANDELING BIJ ’s GRAVENHAGE.
uw hoofd welft zich een groen bewegelijk dak,
de rijkdom en pracht niet uit te spreken is, gij
de hemel door heen, hoort er de wind zuchten
boven
waarvan
ziet er
en suizen.
De weg is nu eens opgaande en dan daalt ze weer en
gij ziet het pad en den stroom die gij zoo even verlaten
hebt, beneden aan uw rechter zij. Hier is het pad wat
nauwer en ik zou haast tegen een paar geliefden zijn
aangeloopen, was het niet dat ik hen hoorde spreken.
Zij zagen niets van hetgeen hen omringde, zij zagen
slechts in elkanders oogen en spraken druk. Glimlachend
ging ik hun voorbij en kwam op een pad dat nog al
stijgt, bovenop een reusachtige stam, vóór jaren door den
bliksem getroffen en nu gelijk een afgeknotte tempelzuil.
Hier is een bank. Een oogenblik wil ik daar zitten,
want van hier uit heeft men het uitzicht op den grooten
weg die door het bosch loopt, ajs een lichte streep
tusschen het donkere groen. Tal van rijtuigen, paarden,
karren en werklui bewegen zich in kleine figuurtjes in de
verte voor uw oog. ’t Is prettig, rustig hier zittende, de
wereldsche bedrijvigheid zoo voor u voorbij te laten gaan.
Inderdaad, het wordt wat donker en ik durf hier niet
lang te blijven zitten het kon eens op een nat pak
uitloopenWat haastig wandel ik nu langs dikke oude
boomen en langs dunne jonge boomen, tot ik eindelijk
het Malieveld heb bereikt.
Hier voel ik mij alsof ik reeds tehuis ben, mijn stap
is als van zelf bedaard geworden nu ik dat statige pad,
zoo fraai van afmeting en van zulk eene schoone omgeving,
onder de voeten heb. Nu overzie ik nog eens de lucht
over het ruime Malieveld wat was dat? Een kleine
bliksemstraal uit die wolk in de hoogte. Hoor 1 dat is
toch donder maar ik ben bijna tehuis en de regen zal
misschien nog wel wat uitblijven. Nu haast ik mij en als