158
EENE WANDELING DOOR ’s-GRAVENHAGE.
aan
Dit geval moet zich aldus hebben toegedragenTegen
middernacht kwamen in dit „coffiehuijs’J vier heeren, de
Majoor Schot, de „pikeursmeester” van Hill, zekere
Strongh of Strangh en nog een ander heer van „qualiteijt”.
Daar de eigenaar zich in Engeland ophield, had hij
zijn huis gesteld onder de hoede van zekeren Robbert
Maertens en zijne huisvrouw Sara Spreij. Deze vier heeren
hebben, toen hun de toegang niet geopend werd, „metgewelt
de deur onder de voet geloopen” zoodat „het slot met
de grendels daarvan zijn gevlogen”. Zij hebben „de meijt
uit de kelder komende met de degen gedreijgt te deur-
steecken” en haar tot boven in het huis nageloopen met
den degen en een „flambou”. Toen Maertens en zijne huis
vrouw daartegen protesteerden, pakte Strongh den man
„bij de cop” terwijl van Hill de vrouw bij den arm nam,
„dreijgende haer den hals te breecken” en achter in de
beek te „smijten”. Voorts hebben zij haar „soo getracteert
dat zij haer arm niet kan gebruijcken” noch „oijt weer tot
haer vorige gesontheijt can gebracht worden”. Ook hebben
zij zooveel „gewelt in 't huijs gestelt” met het „aan stick
smijten van glaesen, posteleijne commeties en schaeltjes,
toebackspijpen, stoelen en anders meer” dat de Majoor
en Capiteijn Bocxel met de wacht op ’t gerucht aan
kwam loopen en de geweldmakers medenam. Deze
heeft ook gezien, hoe zij het huis hadden „opge-
schickt” en de huisvrouw van Maertens „getracteert”,
zoodat zij op haar bloote voeten en „onderrock” het
huis meer dan twee uur heeft moeten „kiteren”.
Volgens andere getuigen heeft de vrouw de zaak wel
eenigszins overdrevenmaar zeker is het, dat die vier
heeren zich zeer onbehoorlijk hebben gedragen.
Onzen weg vervolgende door de Poten, gaan wij
de noordzijde langs „de Stadt Amsterdam”, toebehoorende
aan de erfgenamen van SigneurDavidt le Franqois, „paruijck-