I7I EENE WANDELING DOOR ’s-GRAVENHAGE. Tot in het jaar 1654 bestond er hier in’s Gravenhage een zonderling gebruik; in de maanden Januari en Februari namelijk was het aan de Leprozen vergund, optochten of ommegangen te houden. Zij gingen dan in open wagens met iemand die poppen in de handen hield, vergezeld van een trommelslager, de huismeesteres en eenige dienstboden, van straat tot straat, om aalmoezen op te halen. Ook maakte deze akelige stoet in de maanden Juni en Juli rijtoeren door het Westland, om levensmiddelen van allerlei aard bij de boeren te verzamelen. Maar ook dit gebruik werd in 1655 afgeschaft. Om de menschen intijds te waarschuwen, waren deze ongelukkigen, die er ook eene bijzondere kleeding op na moesten houden en onder anderen een zwarten hoed met witten band droegen, verplicht een klap in de hand te houden, „de Lazarusklep” genaamd, die zij onder het gaan in voortdurende beweging moesten brengen. Daar er in vroegere tijden deugnieten gevonden werden, die zich niet ontzagen onder de vermomming van me- laatschen diefstallen en oplichterijen te plegen, moesten er dikwerf de strengste maatregelen worden genomen om de valsche van de ware „Lazarussen” te onderscheiden. Gelukkig dat men deze vreeselijke plaag zoo goed als geweken kan beschouwen. Hier op de aanlegplaats der veerschuiten, die zoowel voor reizigers als voor goederen bestemd zijn, is het woelig genoeg en kan men somtijds menig aardig of aandoénlijk tafereeltje zien van wederzien of afscheid- nemen. Natuurlijk zijn hier verscheidene herbergen en veerhuizen waar de schippers en hunne gezellen komen uitrusten van den zwaren arbeid. In de „stadsherbergh”, waar wij juist voorbijgaan, van Jacob Voocht, heeft de waard gewoonlijk handen vol werk.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 187