DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF.
I I
Wat kan nu den Roomsch Koning bewogen hebben hier,
en niet elders, het hof te stichten, dat bestemd scheen in
de lage landen langs de Noordzee een even grooten rang
in te nemen als de Keizershoven der rijkssteden in Opper
en Neder-Duitschland
Al dadelijk valt in het oog, dat in het lang uitgestrekte
grafelijke gebied tusschen Vlie en Zwin, of tusschen Vlie
en Hedinsee, die Haghe een plaats inneemt, ongeveer
midden tusschen beide grenzen in gelegen. In dit opzicht
kan dus de keuze gereede verklaring vinden. Evenwel
zoowel Leijden als Delft lagen daarvoor even gunstig;
van daar konden met even groote bezwaren of moeiten
Dat evenwel die duinen in het algemeen niet grafelijk
bezit behoefden te wezen, blijkt b.v. voor het Huis of de
Heeren van Brederode (vermoedelijk afstammend uit het Hol-
landsche gravenhuis) op het jaar 1504, uit de „Rekeningen van
den rentmeester van Noord-Holland”. (N.B. In het vervolg aan
te duiden door den letter R.)
Aldaar blijkt (R. fol. I55r.) dat: Lyven Marchant, Mr. steen
houwer, maakt 12 leeuwen van Benthemer steen van „derdalfif
voet hoege ofte minste acht ende twintich duymen hoege” te
zetten op „zeker pillarnen opte paelsceydinge van de duynen
van mynen genad. heere ende den duynen van Brederoede”.
De aangehaalde voorbeelden nu strekken meer, voor
zooverre noodig, om aan te toonen, hoe dat zeer waar
schijnlijk in de 13'1' eeuw de Roomsch Koning in het
algemeen in eigendom zal bezeten hebben alle duinen,
zand- en geestgronden, venen, wildernissen en bosschen
met de wateren, welke daar door henen vlietten, langs
de duinstrook tusschen Leijden en Loosduir.en, en dat
hij dus voor de keuze van zijn toekomstig hofverblijf, de
gronden naar vrijen wil kon aanwijzen, waarop niet alleen
zijn hof maar bovendien vermoedelijk geheel „die Haghe”
een plaats heeft gevonden. i)